Stijl

Eén inspiratiebron is in het werk van Jan Willemen heel duidelijk: De Romaanse en Gotische glas-in-loodramen zoals die vooral in de Franse kerken nog te bewonderen zijn.

In die ramen zijn de houdingen van de mensfiguren altijd afgestemd op twee zaken:

  • het moet duidelijk zijn wat de figuren aan het doen zijn.
  • elke figuur wordt aangepast aan het beschikbare beeldvlak.

De natuurlijkheid van de houding speelt daarbij geen grote rol. Ruimtesuggestie al evenmin. Gezichten en handen worden sterk vereenvoudigd weergegeven en scherp getekend. De achtergrond is niet belangrijk. De omgeving wordt slechts aangeduid met enkele attributen en architectuurelementen.

Al deze kenmerken zijn terug te vinden in de werken van Jan Willemen, maar hij heeft ze in de loop der jaren stevig naar zijn hand gezet.

Een andere inspiratiebron is de Byzantijnse wandschilder- en mozaïekkunst, waar o.a. de vorm van gezichten en de statische frontale houdingen terug te vinden zijn.

De materialen glas en lood vormen in het werk van Jan een onverbrekelijke twee-eenheid, juist ook op artistiek gebied. De lijnvoering van het lood ondersteunt de afbeelding en heeft een sierlijkheid gekregen waardoor zijn ramen zelfs aan de buitenkant van een gebouw te herkennen zijn als echte Jan Willemens. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld glas in loodramen uit de renaissance waarbij het lood slechts een technisch doel diende om de stukjes glas aan elkaar te verbinden en de loodlijnen geen relatie hebben tot de voorstelling.

Jan Willemen zegt hierover: “De oude glazeniers van mijn tijd zagen het lood als een noodzakelijk kwaad. De concurrentie met het olieverfschilderij speelde daarbij een rol. Maar lood en glas hebben met elkaar te maken. Het lood maakt de tekening op een manier als bijvoorbeeld Mondriaan componeerde. De kunst is om een raam te verdelen in een evenwichtige compositie van vlakken.”

Ook in de gestileerde tekening van welhaast “gebeeldhouwde koppen”, de plooien in de kleding, de slanke handen en zelfs de spieren in armen en benen laat Willemens stijl zich herkennen. Bovendien was Jan Willemen een meester in het toepassen van decoratieve patronen waarmee hij delen van zijn ramen en opalines op subtiele wijze verlevendigde.

Tot slot vormt de context van een glas in loodraam in het werk van Jan een belangrijk gegeven. Hij houdt in zijn werk duidelijk rekening met de plaats in het gebouw, de lichtval en sfeer van de ruimte. Het op eigen initiatief vernieuwen van een glas in loodraam in de

St. Josephkerk te Dongen, omdat het donkere raam niet meer paste in het vernieuwde lichte interieur, is hier een sprekend voorbeeld van.

Stijlontwikkeling

 De eerste ramen van Jan Willemen hebben nog de illustratieve stijl van zijn grafische werk.

Zijn houtgravures uit die tijd laten dezelfde ragfijne detaillering zien die ook in het raam van ‘Halewijn’ voorkomt. De figuren worden hier gevormd door de tekening en de gebrandschilderde kleurverschillen op het glas. De schaduwen zijn zachte overgangen van licht naar donker en de lijnen van het lood vormen nog niet de contouren van het objecten.

In latere ramen verdwijnt het illustratieve karakter. De achtergrond van het verhaal verdwijnt, de loodlijnen gaan steeds meer samenvallen met de voorstelling en de schaduwen krijgen een hardere begrenzing waardoor het geheel minder ruimtelijk wordt.

Maar het opvallendst is dat elk stukje glas zijn eigen kleur behoudt. Het brandschilderen wordt alleen gebruikt voor toonverschillen en lijnen.

In de indrukwekkende glaswand van de Martinuskerk in Kethel (in 2006 afgebroken) is Jan Willemen op zijn hoogtepunt. Hier krijgt hij de kans om op letterlijk grote schaal zijn gang te gaan. Overal is leven. Alle nuances van gekleurd glas wordt ingezet en grote partijen licht worden afgewisseld met donkere delen. Mens- en dierfiguren worden behandeld met een vrijheid die het plezier van Jan Willemen weerspiegelt.

Veel stukken glas zijn hier hier niet eens gebrandschilderd omdat op dit formaat details ook met het lood gemaakt kunnen worden. Maar het meest bijzondere hier zijn de enorme doorlopende lijnen van lood die de hele wand doorsnijden en tegelijk verbinden. Het lood wordt hier zelfs in drie verschillende breedtes gebruikt.

Doordat Jan in Hoogstraten aanvankelijk sterk gebonden is aan de ontwerpen van prof. Huet moet hij weer enorm detailleren en tijdelijk zijn eigen taal ruilen voor een meer realistische en ruimtelijke vormgeving waarin ook uitgebreid aandacht is voor de achtergrond van het verhaal: landschap en architectuur. Geleidelijk neemt hij zijn vrijheid die uiteindelijk een hoogtepunt vindt in het westraam van de kerk met de voorstelling van het Lam Gods.

In de ramen van zijn laatste jaren blijft de invloed van ‘Hoogstraten’ merkbaar. Jan hervindt zijn liefde voor het detail in de prachtige versieringen die hij aanbrengt in mens en dier. De kleuren zijn vol en rijk en de achtergrond is rijk gevuld met planten en bloemen.

Het raam in het woonhuis

Het raam in het woonhuis

Het raam in het woonhuis

De glazenier is altijd afhankelijk van zijn opdrachtgever en de plaats van het werk. Is er weinig licht in de ruimte, waar het raam moet komen, dan zal hij het raam helder moeten houden en is hij dus beperkt in zijn kleurkeuze. Komt er veel zonlicht binnen dan zal dat ook voor de kleur zijn fantastische gevolgen hebben. Misschien heeft de opdrachtgever ook wel een eigen kleurvoorkeur.

“De glazenier speelt met het licht; we laten er precies de hoeveelheid licht doorkomen die we willen hebben. Het spel van de nuances maken op licht, is het spel van de glazenier.” (Jan Willemen 1976)

Het onderwerp wordt gewoonlijk door de opdrachtgever aangegeven, vaak in samenspraak met de kunstenaar. Bij particulieren heeft het thema vaak te maken met het beroep, de geschiedenis van de familie, of bijvoorbeeld een geliefd verhaal. De maat van het raam ligt gewoonlijk ook al volledig vast en is niet altijd even gemakkelijk te combineren met het gekozen onderwerp. Zo is een zeegezicht moeilijk aan te brengen in het smalle hoge raam van een trappenhal.